-
1 glühen
glühen1 gloeien, branden 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:ein glühender Verehrer • een hartstochtelijk, vurig aanbidder, vereerdermit glühenden Wangen • met een kleur als vuurglühen vor Verlangen • branden van verlangenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
2 für eine Sache glühen
für eine Sache glühen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский